De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het Hof Amsterdam dat de kennisgeving van verhindering om de mondelinge zitting bij te wonen niet is aan te merken als een verzoek om uitstel.
De inspecteur legt belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting met boete van fl. 59.539 (50%) op. De boete heeft betrekking op het niet betalen van de verschuldigde belasting. Na bezwaar vermindert de inspecteur de boete tot fl. 20.000.
Belanghebbende komt hiertegen in beroep. Het beroep wordt behandeld in de maand augustus. De gemachtigde van belanghebbende heeft aan het Hof meegedeeld, dat hij in verband met vakantie niet aanwezig kan zijn.
Het Hof heeft de kennisgeving van de gemachtigde niet aangemerkt als een verzoek om uitstel. Het Hof oordeelt dat de inspecteur erin slaagt om aannemelijk te maken dat belanghebbende willens en wetens betaling van de verschuldigde belasting heeft uitgesteld. Het hof acht de boete wel te hoog en vermindert deze tot fl. 17.500. Belanghebbende gaat in cassatie. Hij klaagt erover dat hij zijn standpunt niet heeft kunnen toelichten, omdat de zitting heeft plaatsgevonden tijdens vakantie van zijn gemachtigde.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond. De uitleg door het hof van de brief van de gemachtigde is niet onbegrijpelijk en van feitelijke aard en dus in cassatie onaantastbaar.
Voor de praktijk
Partijen kunnen tijdens de schriftelijke behandeling van het beroep afzien van een mondelinge behandeling. Als zij hiervan niet afzien, ontvangen zij van de rechtbank, cq. het hof een uitnodiging voor de zitting. In het bestuursrecht is voorgeschreven dat de uitnodiging drie weken voor de zitting wordt verzonden. In het belastingrecht is het gebruikelijk dat de uitnodiging minimaal zes weken voor de zittingsdatum wordt toegezonden. Partijen zijn niet verplicht te verschijnen op de zitting, daarom het woord uitnodiging in plaats van oproep.
Het hof verzendt op 11 juni de uitnodiging voor het bijwonen van de zitting op 20 augustus. Dit is een periode van meer dan twee maanden. Tijd genoeg om aktie te ondernemen. Tijdig, op 20 juni, laat de gemachtigde weten dat hij die dag op vakantie is. De gemachtigde heeft aangegeven verhinderd te zijn. Hij bedoelt hiermee impliciet aan te geven aanwezig te zijn op een latere datum.
Rust hiermee een onderzoeksplicht op het Hof om de bedoeling van de gemachtigde te achterhalen? Naar de mening van Hof en Hoge Raad niet.
In belastingzaken speelt de mondelinge behandeling een minder belangrijke rol dan de schriftelijke. Dit is alleen anders als de belastingplichtige zich niet door een adviseur laat bijstaan. Behalve de mondelinge toelichting kunnen voor de zitting ook nog nadere stukken worden ingediend. Deze dienen tijdig, tien dagen, voor de zitting te worden toegezonden. Deze termijn is niet fataal. Zij kunnen ook nadien, of zelfs tijdens de zitting worden overgelegd. Zolang de wederpartij maar niet wordt overvallen, kan de rechter deze stukken accepteren.
Wat is de consequentie voor de adviseur? De gemachtigde heeft hier een steek laten vallen. De Hoge Raad heeft de uitleg van de brief door het hof geaccepteerd. Het hof is niet verplicht de mededeling door te geleiden aan de inspecteur. De inspecteurs zullen in de regel wel verschijnen op de zitting. Als de gemachtigde niet kan verschijnen, is het raadzaam dat hij hieromtrent overleg voert met de inspecteur.
Zo voorkomt de gemachtigde dat de inspecteur ter zitting nieuwe feiten aanvoert of zelfs nieuwe geschilpunten opwerpt. Deze geschilpunten kunnen van feitelijke aard zijn of van juridische aard.
Geschilpunten van juridische aard kunnen in elke fase van de procedure worden aangevoerd. Het hangt van de rechter af of hij het aanvoeren van geschilpunten van feitelijke aard accepteert. Dit kan wel leiden tot schorsing of aanhouding van de zaak.
Zo vlak voor de zomer krijgt de adviseur dus een vakantietip van de Hoge Raad. Neem naast de zonnebrandolie ook een uitstelbrief en het adres van de rechtbank en de inspecteur mee.
Een eerlijk proces houdt in, dat belanghebbende zich tegenover de rechter moet kunnen verdedigen. Met betrekking tot de boete beroept belanghebbende zich tijdens de schriftelijke fase er ook op, dat het ontbreken van een tweede feitelijke instantie in strijd is met art. 14, vijfde lid Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten. Het hof oordeelt dat dit geen reden is de boete te matigen.
Sedert 1 januari van dit jaar zal dit verweer niet meer gevoerd worden, omdat immers de procedure voor twee feitelijke instanties in belastingzaken gerealiseerd is
Artikel
Artt. 8:24, 8:56 Awb.
Verder lezen
E.B. Pechler, Belastingprocesrecht, Kluwer 2003, blz. 195-208.
J.W. Ilsink/R.H. Happé, Algemeen fiscaal bestuursrecht, Kluwer 2000, blz. 184-185.
Procesregeling Belastingkamers gerechtshoven, V-N 2002/18.11.
Bron
Hoge Raad 13 mei 2005, nr. 40724.