• Accountants | Fiscalisten | Juristen
  • 035-6235864
  • info@bharatsingh.nl

Artikel

Dient de inspecteur de gemachtigde in te lichten bij het opleggen van de aanslag? De Hoge Raad meent van wel.

De Hoge Raad verwijst een zaak terug wegens motiveringsgebrek, omdat uit de hofuitspraak onvoldoende kenbaar is waarom de aanslag niet aan de gemachtigde van belanghebbende is verzonden, waardoor diens bezwaarschrift te laat is ingediend. Naar aanleiding van de ingediende aangifte inkomstenbelasting 1996 deelt de inspecteur aan belanghebbende mee, dat hij van plan is bij de aanslagregeling hiervan af te wijken. Hierop ontspint zich tussen de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur een briefwisseling. Deze briefwisseling staakt, doordat de inspecteur de aanslag oplegt en aan belanghebbende zelf toezendt. De gemachtigde dient het bezwaar in, zij het na de termijn van zes weken.

De inspecteur en het gerechtshof te Amsterdam verklaren belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar. De Hoge Raad denkt hier anders over. Hij stelt dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het voor de inspecteur niet noodzakelijk was de gemachtigde ervan in kennis te stellen dat de aanslag was opgelegd. Dit in het licht van de tussen hen gevoerde correspondentie.

De Hoge Raad verwijst de zaak. Een ander hof zal nu moeten onderzoeken of de inspecteur in strijd handelt met de beginselen van behoorlijk bestuur door bepaalde stukken niet aan de gemachtigde te zenden. Indien wordt aangetoond dat de inspecteur niet behoorlijk handelt en ervan wordt uitgegaan dat bij behoorlijk handelen wel tijdig bezwaar zou zijn gemaakt, kan dit gelden als een omstandigheid op grond waarvan niet-ontvankelijkheid achterwege kan blijven.

Voor de praktijk

De gemachtigde zal dit arrest met opluchting lezen. Hij heeft alle correspondentie gevoerd en de aanslag is buiten zijn medeweten naar de belanghebbende gestuurd (die deze vanwege privé-omstandigheden enige tijd laat liggen). Zo spoedig mogelijk nadat dit hem gewaar wordt verstuurt de gemachtigde het bezwaarschrift, echter buiten de termijn van zes weken. Het verkeer tussen belanghebbende en gemachtigde enerzijds en de inspecteur anderzijds wordt niet alleen beheerst door de specifieke belastingwetten maar ook door de regels van de Algemene wet bestuursrecht. In hoofdstuk 3 van deze wet zijn de bepalingen over besluiten geregeld en in hoofdstuk 6 de bepalingen over bezwaar en beroep. Bij voorbereiding van de aanslag dient de inspecteur de feiten op zorgvuldige wijze te onderzoeken en vast te stellen. Deze zorgvuldigheidseis is geregeld in art. 3:2 Awb. De plicht tot zorgvuldig onderzoek geldt in ieder geval voorzover de bewijslast in een eventueel geschil op de inspecteur rust. Art. 6:7 Awb stelt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift op zes weken. We weten dat termijnen dwingend zijn (van openbare orde). De rechter zal deze termijnen ook verplicht toepassen. Art. 6:11 Awb biedt de ontsnapping van het verschoonbare termijnoverschrijding. Indien in redelijkheid niet kan worden gesteld dat de indiener in verzuim is, blijft niet-ontvankelijkheid van het bezwaar achterwege.

Het is belanghebbende zelf die dit moet stellen; het hof toetst dit niet ambtshalve. In de beroepsfase kan de belanghebbende het verzuim herstellen door in verzet te gaan tegen een eventuele uitspraak (art. 8:55 Awb). Na gegrond verklaring zal het hof de zaak weer in behandeling nemen. Er gaat dan bovendien geen instantie verloren.

Zoals de gemachtigde tevergeefs betoogt, bestaat er geen wettelijke bepaling die de inspecteur verplicht een aanslag aan de belanghebbende toe te zenden. Alertheid en goede communicatie tussen belanghebbende en zijn gemachtigde blijven geboden. Art. 6:17 Awb, bepaalt dat ingeval van bezwaar of beroep de inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken in elk geval aan de gemachtigde toezendt. In bovenvermelde casus is nog geen sprake van een bezwaarfase.

De Hoge Raad schiet de gemachtigde evenwel te hulp. In een aantal arresten (zie onderaan) heeft hij uitgemaakt, dat de uitspraak van het hof de gronden dient te bevatten waaruit blijkt dat de te late ontvangst tot niet-ontvankelijkheid moet leiden.

In vervolg op deze jurisprudentie eist de Hoge Raad dat het hof moet motiveren waarom de inspecteur niet gehouden is de gemachtigde in kennis te stellen van het feit dat hij een aanslag heeft opgelegd. De Hoge Raad baseert zijn beslissing mede op art. 2:1 Awb.

Dit artikel bepaalt de plaats van de gemachtigde. Het artikel biedt ruimte tot de conclusie dat de inspecteur in strijd handelt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door bepaalde stukken niet aan de gemachtigde te zenden.

Indien bij belanghebbende en zijn adviseur de mening heerst dat de inspecteur al een besluit heeft genomen en deze niet meer zal veranderen heeft verder corresponderen geen zin. Op grond van art. 6:10 Awb kan belanghebbende voordat de aanslag is opgelegd het bezwaar- of beroepschrift indienen.

Dit betekent dat niet alleen te laat maar ook te vroeg een bezwaarschrift kan worden ingediend. Als de indiener redelijkerwijs kon menen dat er al een besluit genomen is, is het bezwaarschrift ontvankelijk.

Artikel
Artt. 2:1, 3:2, 6:7, 6:10, 6:11 en 6:17 Awb.
Verder lezen
Vakstudie Algemeen Deel, Awb art. 6:11, aantek. 4
M.W.C. Feteris, Formeel Belastingrecht, Kluwer 1999, blz. 54-56, 298-300.
J.W. Ilsink/R.H. Happé, Algemeen fiscaal bestuursrecht (Monografieën Awb-B2), Kluwer, 2000, blz. 90-95.
Hoge Raad 7 mei 1997, nr. 31501, V-N 1999/19.7.
Hoge Raad 29 november 1995, nr. 30447, BNB 1996/52.
Bron
Hoge Raad 11 april 2003, nr. 37605.