Op 1 april 2005 wijst de Hoge Raad in twee procedures arrest waarbij twee uitspraken van gerechtshoven gecasseerd worden wegens het treden buiten het eigenlijke rechtsgeschil. De eerste situatie betrof de vraag of werkzaamheden de onder echtgenoten gebruikelijke wederzijdse hulp en bijstand overschrijden. De belastingplichtige maakt aanspraak op betalingen aan zijn echtgenote voor volgens hem door haar verrichte werkzaamheden ten dienste van zijn arbeid.
Belastingplichtige stelt dat deze werkzaamheden de onder echtgenoten gebruikelijke wederzijdse hulp en bijstand overtreffen. De inspecteur weerspreekt deze stelling niet. Desondanks doet het hof ter zitting onderzoek naar de feiten voor de beoordeling van de stelling van belastingplichtige.
Het hof komt vervolgens tot het oordeel dat belastingplichtige zijn stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Zelfs na dit onderzoek weerspreekt de inspecteur de stelling van belastingplichtige niet.
De tweede situatie betrof de situatie dat het hof een genomen verliesbeschikking herziet. Aan de belastingplichtige wordt over 1997 een nihilaanslag inkomstenbelasting 1997 opgelegd.
Gelijktijdig stelt de inspecteur het verlies van belastingplichtige bij beschikking vast en verrekend dit met het inkomen over 1994. Na een boekenonderzoek legt de inspecteur over de jaren 1997 en 1994 navorderingsaanslagen op.
Na bezwaar vernietigt de inspecteur de navorderingsaanslag over 1997. De navorderingsaanslag over 1994 betreft de verhoging van het inkomen met het eerder verrekende verlies. Belastingplichtige dient het beroep in tegen de uitspraak over het jaar 1997 en wenst een verdere verlaging van het belastbaar inkomen. Het hof oordeelt dat belastingplichtige geen belang heeft bij het beroep en acht dit ongegrond.
Het hof oordeelt dat de inspecteur alsnog een beschikking neemt tot herziening van zijn beschikking waarbij over 1997 een verlies is vastgesteld. De Hoge Raad oordeelt dat niet blijkt dat de belastingplichtige heeft verzocht om een dergelijke herziening. Belastingplichtige had hierbij ook geen belang.
In beide arresten verwijst de Hoge Raad de zaak voor verdere behandeling terug naar een ander gerechtshof.
Voor de praktijk
Een geschil dat aan de rechter wordt voorgelegd heeft een bepaalde omvang. Hierover zal de rechter een oordeel vellen. Hij zal zijn beslissing baseren op de volgende gegevens. Hij doet uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. Het staat de rechter vrij uit eigen beweging de rechtsgronden aan te vullen. Hij kan ambtshalve een resolutie (een beleidsregel) toepassen waarop de belastingplichtige zich niet heeft beroepen. De rechter zal ook ambtshalve oordelen over kwesties van openbare orde, bijvoorbeeld of de bepalingen over beroeps- en bezwaartermijnen in acht zijn genomen. De rechter is ook niet gebonden aan de rechtsopvattingen van partijen. Hij kan aan de vastgestelde feiten juridische kwalificaties verbinden, die afwijken van de opvatting van partijen.
De rechter kan ook uit eigen beweging de feiten aanvullen. Tot aanvulling van de feiten zal de rechter eerder geneigd zijn als de ongelijkheid tussen partijen groter is. Een actievere houding van de rechter is met name van belang in het bestuursrecht waar geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt. Het zal niet zo snel gebeuren dat de rechter de feiten ambtshalve aanvult. Hij zal het stellen van de relevante feiten aan partijen overlaten.
Het staat de rechter vrij, als hij dat nodig acht, om ter zitting ambtshalve onderzoek te doen naar de feiten die van belang zijn voor de beoordeling van een bepaalde stelling van een partij, ook indien die stelling dan wel de daarvoor van belang zijnde feiten (nog) niet door de wederpartij ter discussie waren gesteld.
Maar als de rechter de feiten zelf aanvult moet hij partijen in staat stellen zich over de ambtshalve aangevulde feiten uit te laten op basis van het beginsel van hoor en wederhoor. Ook al vult de rechter de feiten zelf aan, hij blijft daarbij gebonden aan de omvang van het geschil dat door partijen aan hem is voorgelegd.
De rechter moet zijn onderzoek wel beperken tot datgene waarover partijen van mening verschillen. Over feitelijke aspecten, waarover partijen niet van mening blijken te verschillen mag hij niet oordelen (hij mag niet ‘sleutelen’ aan de feiten). In beide hierboven vermelde arresten oordeelt de Hoge Raad dat het hof buiten de rechtsstrijd is getreden. In de eerste situatie had de inspecteur de feiten niet betwist. In de tweede situatie oordeelde de Hoge Raad dat belastingplichtige niet had verzocht om een herziening.
Het staat de rechter niet vrij om in zijn uitspraak te oordelen dat een partij bepaalde door haar gestelde feiten niet aannemelijk heeft gemaakt, indien de wederpartij die feiten niet – eventueel naar aanleiding van het onderzoek door de rechter – alsnog heeft betwist. Feiten die door de wederpartij niet worden weersproken behoeven immers geen bewijs. Een gevolg van het ambtshalve feitenonderzoek is geweest dat de rechter er ten onrechte van uitgegaan is dat de bewijslast op belastingplichtige rust. Het hof heeft de bewijslast hier onjuist verdeeld.
Artikel
Art. 5 Wet Inkomstenbelasting 1964, art. 51a Wet Inkomstenbelasting 1964.
Art. 16 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.
Art.8:69 Algemene wet bestuursrecht.
Verder lezen
E.B. Pechler, Belastingprocesrecht, Fiscale Monografieën 107, Kluwer 2003, blz. 140-145.
J.W. Ilsink/R.H. Happé, Algemeen fiscaal bestuursrecht, Monografieën Awb B-2, blz. 193-194.
P.J.J.van Buuren (red.), Algemene wet bestuursrecht Tekst & Commentaar, Kluwer1997, blz. 283-284.
Hoge Raad 28 februari 1996, nr. 30836, BNB 1996/151.
Bron
Hoge Raad 1 april 2005, nr. 39689.
Hoge Raad 1 april 2005, nr. 40321.